IFFR Rotterdam 2015

De donkerste dagen van het jaar worden weer een beetje lichter dankzij een tijger en z’n aanhang. Mezelf even lekker onderdompelen in andermans ellende is namelijk een prima medicijn tegen Blue Monday en ander zelfmedelijden.

De winter is niet mijn meest favoriete jaargetijde. Vooral omdat die in Nederland weinig van doen heeft met het beeld dat Disney in mijn hersens heeft gepropt. Geen sneeuw, geen ijs en al helemaal geen zingende prinsen. Nee, nat en druilerig zijn de winters. Dat schrijft lekker – nat en druilerig- maar ik voel me alles behalve poëtisch als ik door de miezerregen op mijn fiets door de stad cross en een auto van links laat zien dat ‘ie ook door plassen kan rijden.

AAI-EF-EF-AAR

Nu heb ik tegen die klassieke winterdip al een aantal trucs uitgehaald, zoals lichttherapie en een korte vakantie (Tip: Ga op verrassingsvakantie). Maar gelukkig is er rond Blue Monday ook altijd het International Film Festival Rotterdam. En zo internationaal als dat IFFR mag klinken, in de volksmond heet het gewoon IE-EF-EF-ER, in plaats van AAI-EF-EF-AAR.

Het IFFR maakt me vrolijk. Het blauwe schijnsel in de darkrooms van het festival zijn voor mij een alternatieve lichttherapie. Sommige films zijn briljant, andere zijn waardeloos. De grote middenmoot is echter genoeg voor een paar uur leedvermaak, omdat de IFFR-films zelden gaan over de zachte, lieve en leuke momenten in het bestaan. De armoede, het geweld en de standaard lange openingsscenes maken de donkere dagen een stuk lichter, omdat ze me laten zien dat het altijd erger kan.

Maar het aller-, aller-, allerleukste van het IFFR, is de dolle kermis van leuke mensen om naar te kijken. En niet zo zeer de verscheidenheid, maar juist het stereotype; daar ben ik dol op. In een klein notitieboekje turf ik het aantal IFFR-mannen dat ik tegenkom.

De IFFR-man

Die stereotype bezoeker is een man van rond te veertig. Waarschijnlijk omdat Nederlanders wat lang zijn uitgevallen, lijkt de IFFR-man kleiner van stuk. Hij draagt steevast een bril en zijn montuur is zwart of heeft spikkels en is van het welbekende jaren ’50-kaliber. Heel soms is er een durfal die een knalrood montuur opheeft, maar ik betwijfel of dat soort brildragers wel echt een bril nodig hebben. Verder heeft de IFFR-man haar, de kale variant is namelijk een typisch Nederlands verschijnsel en die telt niet mee in mijn notitieboekje. Het kleine 40-jarige mannetje met haar heeft verder een beginnend buikje waardoor zijn lanyard met festival-pas goed zichtbaar is en ondanks zijn postuur, heeft ‘ie toch een skinny-jeans aan. Of een juist een veel te wijde pantalon, die eigenlijk door Cora Kemperman-vrouwen wordt gedragen.

De beste plek om de IFFR-mannen te spotten, is bij de ingang van het theater. Daar lopen ze druk heen en weer van locatie A naar B en houden dan een telefoon tegen hun oor gedrukt. Soms praten ze daar heel opzichtig Italiaans in, maar de laatste jaren schijnt het meer ‘bon ton’ te zijn om zachtjes te mummelen. Het tellen van de IFFR-mannen is voor mij als schaapjestellen: ik word er ongelooflijk rustig van en kan er haast tot de lente op teren.

Welke films ga jij zien op het IFFR?